Werken op hoogte is nooit zonder (val)gevaar. Om vallen en lichamelijk letsel te voorkomen, legt de wetgever strenge eisen op rond voorzieningen voor valbeveiliging op gebouwen en constructies. Opdrachtgever en architect zijn juridisch aansprakelijk voor het naleven van deze veiligheidsregels in het ontwerp en het toepassen van deze voorzieningen voor valbeveiliging tijdens de bouw- en onderhoudsfase.
Er zijn verschillende maatregelen die het risico op valgevaar tijdens de bouw en het onderhoud van een gebouw inperken. “De ene maatregel is effectiever dan de andere. De veiligheidsregelgeving in de Welzijnswet uit 1996 en de wetgeving over veiligheidscoördinatie uit 2001 ordenen deze maatregelen op vlak van hun doeltreffendheid. Die rangschikking is ook wel gekend als de preventiehiërarchie. Die beschrijft zes niveaus van preventie, beginnend bij de meest effectieve maatregel - het elimineren van valgevaar - tot de minst effectieve - het waarschuwen voor gevaar met behulp van signalisatie.” duidt specialist Tijl Lauwers bij Tectum Group.
Het wegnemen van gevaar is natuurlijk de beste en meest wenselijke maatregel, maar die is niet altijd praktisch of technisch haalbaar. De preventiehiërarchie helpt bepalen welke maatregelen het meest aangewezen zijn tijdens de bouwwerken of het onderhoud van het gebouw.
De wetgeving verplicht geen enkele vorm van valbeveiliging. Ze verplicht wel om de preventiehiërarchie te respecteren. “De wetgeving voorziet immers geen middelenverbintenis – ‘er moet een leuning staan’, maar een resultaatsverbintenis ‘er moeten voldoende garanties zijn om veilig te werken’. Dat betekent concreet dat je als opdrachtgever of ontwerper mee aansprakelijk bent voor de veiligheid van de toekomstige bouwarbeiders en gebruikers. Bij een ongeval kan de rechter je als bouwheer of ontwerper vragen of je wel het maximale hebt gedaan om het ongeval te vermijden, bijvoorbeeld door het gebouw inherent maximaal veilig te ontwerpen. De rechter houdt daarbij geen rekening met het bouwbudget, de planning, de esthetiek of stedenbouwkundige voorschriften. Hij of zij beoordeelt enkel of er meer had kunnen gebeuren om het ongeval te vermijden,” zegt Tijl Lauwers.
Niet alleen de rechter, ook de arbeidsinspectie zal vanuit die gedachtegang oordelen, maar dan met de Welzijnswet en de Codex in de hand. Artikel 5 in de Welzijnswet beschrijft duidelijk de preventiehiërarchie, de Codex stelt in Titel V, hoofdstuk I dat bij het aanbrengen van beveiligingsmiddelen om vallen te voorkomen de voorrang wordt gegeven aan collectieve beschermingsmaatregelen boven persoonlijke beschermingsmaatregelen. Het standpunt van de arbeidsinspectie is dan ook dat ‘de bouwdirectie belast met het ontwerp (veelal een architect) en in voorkomend geval de opdrachtgever (bij een oppervlakte groter dan 500m²) de algemene preventiebeginselen moeten toepassen bij al hun keuzes die ze maken met betrekking tot het bouwproject. Deze keuzes kunnen van architecturale, van technische, van plantmatige en organisatorische aard zijn. Zij moeten dit doen tijdens alle fasen van het bouwwerk.
“De opdrachtgever en architect moeten er met andere woorden voor zorgen dat het gebouw inherent veilig kan gebouwd en onderhouden worden. Voor een goed begrip: de veiligheidsmaatregelen tijdens de gebruiksfase zijn voorzieningen die de architect al in de ontwerpfase dient te voorzien. Een rechter in Luxemburg veroordeelde in 2021 dan ook een architect en hotelketen voor inbreuken op de preventiehiërarchie door in de ontwerpfase voor het onderhoud van het dak te opteren voor een levenslijn in plaats van een collectieve beveiliging,” vertelt Tijl Lauwers.
Die rechtelijke uitspraak bleef niet zonder gevolgen. De tendens is vandaag dat almaar meer bouwheren en ontwerpers kiezen voor eliminatie door een voldoende hoge borstwering te voorzien of minstens voor een collectieve beveiliging in de vorm van een vaste of neerklapbare borstwering wanneer de stedenbouwkundige eisen andere bouwkundige oplossingen in de weg staan. Persoonlijke beveiliging wordt nog maar beperkt getolereerd, wanneer een collectieve bescherming technisch niet mogelijk is. “Bijkomend voordeel van een permanente balustrade of vaste leuning is bovendien dat je het dak later ook kunt benutten als gebruiksdak, bijvoorbeeld met een dakterras,” besluit Tijl Lauwers.
Meer informatie nodig over valbeveiliging? Contacteer Tijl op +32 475 441 571 of contacteer Tectum Plus op het nummer +32 3 889 66 03.
Werken op hoogte is nooit zonder (val)gevaar. Om vallen en lichamelijk letsel te voorkomen, legt de wetgever strenge eisen op rond voorzieningen voor valbeveiliging op gebouwen en constructies. Opdrachtgever en architect zijn juridisch aansprakelijk voor het naleven van deze veiligheidsregels in het ontwerp en het toepassen van deze voorzieningen voor valbeveiliging tijdens de bouw- en onderhoudsfase.
Er zijn verschillende maatregelen die het risico op valgevaar tijdens de bouw en het onderhoud van een gebouw inperken. “De ene maatregel is effectiever dan de andere. De veiligheidsregelgeving in de Welzijnswet uit 1996 en de wetgeving over veiligheidscoördinatie uit 2001 ordenen deze maatregelen op vlak van hun doeltreffendheid. Die rangschikking is ook wel gekend als de preventiehiërarchie. Die beschrijft zes niveaus van preventie, beginnend bij de meest effectieve maatregel - het elimineren van valgevaar - tot de minst effectieve - het waarschuwen voor gevaar met behulp van signalisatie.” duidt specialist Tijl Lauwers bij Tectum Group.
Het wegnemen van gevaar is natuurlijk de beste en meest wenselijke maatregel, maar die is niet altijd praktisch of technisch haalbaar. De preventiehiërarchie helpt bepalen welke maatregelen het meest aangewezen zijn tijdens de bouwwerken of het onderhoud van het gebouw.
De wetgeving verplicht geen enkele vorm van valbeveiliging. Ze verplicht wel om de preventiehiërarchie te respecteren. “De wetgeving voorziet immers geen middelenverbintenis – ‘er moet een leuning staan’, maar een resultaatsverbintenis ‘er moeten voldoende garanties zijn om veilig te werken’. Dat betekent concreet dat je als opdrachtgever of ontwerper mee aansprakelijk bent voor de veiligheid van de toekomstige bouwarbeiders en gebruikers. Bij een ongeval kan de rechter je als bouwheer of ontwerper vragen of je wel het maximale hebt gedaan om het ongeval te vermijden, bijvoorbeeld door het gebouw inherent maximaal veilig te ontwerpen. De rechter houdt daarbij geen rekening met het bouwbudget, de planning, de esthetiek of stedenbouwkundige voorschriften. Hij of zij beoordeelt enkel of er meer had kunnen gebeuren om het ongeval te vermijden,” zegt Tijl Lauwers.
Niet alleen de rechter, ook de arbeidsinspectie zal vanuit die gedachtegang oordelen, maar dan met de Welzijnswet en de Codex in de hand. Artikel 5 in de Welzijnswet beschrijft duidelijk de preventiehiërarchie, de Codex stelt in Titel V, hoofdstuk I dat bij het aanbrengen van beveiligingsmiddelen om vallen te voorkomen de voorrang wordt gegeven aan collectieve beschermingsmaatregelen boven persoonlijke beschermingsmaatregelen. Het standpunt van de arbeidsinspectie is dan ook dat ‘de bouwdirectie belast met het ontwerp (veelal een architect) en in voorkomend geval de opdrachtgever (bij een oppervlakte groter dan 500m²) de algemene preventiebeginselen moeten toepassen bij al hun keuzes die ze maken met betrekking tot het bouwproject. Deze keuzes kunnen van architecturale, van technische, van plantmatige en organisatorische aard zijn. Zij moeten dit doen tijdens alle fasen van het bouwwerk.
“De opdrachtgever en architect moeten er met andere woorden voor zorgen dat het gebouw inherent veilig kan gebouwd en onderhouden worden. Voor een goed begrip: de veiligheidsmaatregelen tijdens de gebruiksfase zijn voorzieningen die de architect al in de ontwerpfase dient te voorzien. Een rechter in Luxemburg veroordeelde in 2021 dan ook een architect en hotelketen voor inbreuken op de preventiehiërarchie door in de ontwerpfase voor het onderhoud van het dak te opteren voor een levenslijn in plaats van een collectieve beveiliging,” vertelt Tijl Lauwers.
Die rechtelijke uitspraak bleef niet zonder gevolgen. De tendens is vandaag dat almaar meer bouwheren en ontwerpers kiezen voor eliminatie door een voldoende hoge borstwering te voorzien of minstens voor een collectieve beveiliging in de vorm van een vaste of neerklapbare borstwering wanneer de stedenbouwkundige eisen andere bouwkundige oplossingen in de weg staan. Persoonlijke beveiliging wordt nog maar beperkt getolereerd, wanneer een collectieve bescherming technisch niet mogelijk is. “Bijkomend voordeel van een permanente balustrade of vaste leuning is bovendien dat je het dak later ook kunt benutten als gebruiksdak, bijvoorbeeld met een dakterras,” besluit Tijl Lauwers.
Meer informatie nodig over valbeveiliging? Contacteer Tijl op +32 475 441 571 of contacteer Tectum Plus op het nummer +32 3 889 66 03.
De hoogste prioriteit voor valbeveiliging
Werken op hoogte is nooit zonder (val)gevaar. Om vallen en lichamelijk letsel te voorkomen, legt de wetgever strenge eisen op rond voorzieningen voor valbeveiliging op gebouwen en constructies. Opdrachtgever en architect zijn juridisch aansprakelijk voor het naleven van deze veiligheidsregels in het ontwerp en het toepassen van deze voorzieningen voor valbeveiliging tijdens de bouw- en onderhoudsfase.
Er zijn verschillende maatregelen die het risico op valgevaar tijdens de bouw en het onderhoud van een gebouw inperken. “De ene maatregel is effectiever dan de andere. De veiligheidsregelgeving in de Welzijnswet uit 1996 en de wetgeving over veiligheidscoördinatie uit 2001 ordenen deze maatregelen op vlak van hun doeltreffendheid. Die rangschikking is ook wel gekend als de preventiehiërarchie. Die beschrijft zes niveaus van preventie, beginnend bij de meest effectieve maatregel - het elimineren van valgevaar - tot de minst effectieve - het waarschuwen voor gevaar met behulp van signalisatie.” duidt specialist Tijl Lauwers bij Tectum Group.
Het wegnemen van gevaar is natuurlijk de beste en meest wenselijke maatregel, maar die is niet altijd praktisch of technisch haalbaar. De preventiehiërarchie helpt bepalen welke maatregelen het meest aangewezen zijn tijdens de bouwwerken of het onderhoud van het gebouw.
De wetgeving verplicht geen enkele vorm van valbeveiliging. Ze verplicht wel om de preventiehiërarchie te respecteren. “De wetgeving voorziet immers geen middelenverbintenis – ‘er moet een leuning staan’, maar een resultaatsverbintenis ‘er moeten voldoende garanties zijn om veilig te werken’. Dat betekent concreet dat je als opdrachtgever of ontwerper mee aansprakelijk bent voor de veiligheid van de toekomstige bouwarbeiders en gebruikers. Bij een ongeval kan de rechter je als bouwheer of ontwerper vragen of je wel het maximale hebt gedaan om het ongeval te vermijden, bijvoorbeeld door het gebouw inherent maximaal veilig te ontwerpen. De rechter houdt daarbij geen rekening met het bouwbudget, de planning, de esthetiek of stedenbouwkundige voorschriften. Hij of zij beoordeelt enkel of er meer had kunnen gebeuren om het ongeval te vermijden,” zegt Tijl Lauwers.